‘…Dus ik zeg: “Ik kom hem nu halen, kan me niet schelen dat hij al in bed ligt, haal hem er maar uit en pak zijn koffer in. Ik ben er over een half uur.” Ik was flink overstuur toen ik de groepsleiding belde. De dag ervoor hadden we onze zoon weggebracht naar de gesloten jeugdinrichting en ik was zo geschrokken van wat ik daar aantrof. Ontzettend kale kamertjes, overal gewapend glas, het leek wel een gevangenis! Ik was het er wel mee eens geweest dat hij daar naartoe ging, want het kon zo niet langer, maar toen ik zag waar hij terechtkwam wist ik niet meer of we er goed aan deden. We reden naar huis en ik heb de hele avond alleen maar zitten huilen met mijn man.’
‘De volgende dag belde Justin en hij vertelde me hoe verschrikkelijk het daar is. Dat hij niks mocht en me heel erg miste. Toen brak mijn hart. Wat was ik voor slechte moeder om mijn kind daar achter te laten? Ik was zo bang dat hij zich verraden voelde door ons, dat hij ons nooit meer zou willen zien… Dat vond ik onverdraaglijk. Dus ik stapte in de auto om hem te gaan halen. Justin beloofde weer naar school te gaan, te stoppen met blowen en zijn schulden af te betalen. Maar al na drie dagen kwam hij zijn bed weer niet uit en stonden we als vanouds met elkaar te bekvechten.’
‘Toen viel het kwartje. Ik had hem niet moeten ophalen, het was een foute beslissing. Ik dacht dat ik het deed uit liefde, maar het zou hem nergens brengen. Als we op deze manier doorgingen, dan zou mijn grote angst om hem kwijt te raken bewaarheid worden. Met lood in mijn schoenen en pijn in het hart heb ik de casemanager gebeld en die is hem komen ophalen. Want nóg een keer wegbrengen, dat lukte me niet. Maar zo was het goed…’
Deze tekst verscheen eerder in de rubriek Opgetekend van het vaktijdschrift Ouderschapskennis.
Recente reacties