Wij bereikten
na een tocht door een druipend bos
het Randmeer.
Het was alsof een slapende haar ogen opende
en ons kende.
Jij zal voorop.
Ik legde mijn hand
op de warme kokosnoot van je schedel.
Het licht keek ver je ogen in.
Ik zei: dit nu is water.
Wa-ter.
Wa-ter zei ik nog een keer.
En jij zei bwa-pl.
Je zei het nog een keer.
Het was zeker, zoontje van mij,
dat wij hetzelfde niet begrepen.
Willem Jan Otten (1951)
Uit: Het was missen op het eerste gezicht (1994)
Recente reacties