gezienOp het schoolplein is een oploopje: een kluitje moeders in verhitte discussie. ‘Het kan zo niet langer, en als de directeur niks doet moeten we…’, vang ik op als ik gehaast langsloop om mijn kind (iets te laat, sorry juf) naar de deur te brengen. Ik ken de directeur als een aimabel man. Eigengereid, dat wel, en niet zo héél democratisch ingesteld, maar hij durft dan ook het soort onorthodoxe beslissingen nemen waar allebei onze kinderen van hebben geprofiteerd en waar wij nog dagelijks dankbaar de vruchten van plukken.

Maar waarover zijn de moeders zo boos? En wat zijn ze van plan ‘als de directeur niets doet’, vraagt het nieuwsgierig aagje in mij af. Hebben ze zelf al iets gedaan voordat ze ‘het’ over de heg gooien bij de directeur? Of weet de directeur nog van niks en verwachten de ouders dat hij ‘vanzelf’ weet wat er speelt en ‘iets’ doet? Mijn rechtvaardigheidsgevoel speelt me weer parten. Ik probeer het de kop in te drukken maar alles in mij roept dat ik moet ingrijpen en wel onmiddellijk. Want ofwel de ouders hebben gelijk en dan dient hun stem te worden gehoord, ofwel de directeur zit goed en dan is ‘met zijn allen tegen één’ niet eerlijk. Maar eerst mijn dochter afleveren, first things first, en daarna even inschatten of bemoeienis op prijs gesteld wordt.

Het kluitje is al weg als ik terugloop naar mijn fiets, maar op de parkeerplaats staan twee moeders na te praten. Eentje ken ik. Ik kijk haar vragend aan of het wel goed gaat, en ze barsten meteen los met hun verhaal. Het zit hen zeer hoog. Het gaat om groep 3 en mijn jongste zit inmiddels in groep 8, dus van groep 3 ken ik bijna niemand op een paar broertjes- en zusjes-van na. ‘Het is toch verschrikkelijk: één zo’n meisje dat de hele klas terroriseert. Juf zit inmiddels overspannen thuis en al die invallers doen er verder niks aan. Ik krijg mijn kind bijna niet meer naar school, dat gaat toch te ver?!’ Dat zijn veel arbitraire causale verbanden op een hoop, maar ik weet dat ik geen vrienden maak als ik daar vraagtekens bij plaats. Rustig dus. ‘Hebben jullie al met school gepraat?’ vraag ik voorzichtig en in de hulpverlenersstand. ‘Met school gepraat, man, een hele ouderavond hebben we eraan gewijd! Het praten is nu wel gedaan, hoor. Er gebeurt gewoon hélemaal niks!’ – ‘Ik ken de klas niet en dat kind ook niet, maar het zorgt voor een hoop onrust zo te zien. Kun je een voorbeeld geven van wat er gebeurt?’ – ‘Dat kind kan níet op haar plaats blijven zitten. Ze rent de hele klas door bij het kringgesprek, en laatst bij het knutselen knipte ze met een schaar zo hop in de hand van mijn dochter. Levensgevaarlijk! De volgende keer steekt ze met een prikpen iemand een oog uit. Zo’n kind kan niet in de klas blijven, echt niet. Maar ja, er is maar één groep 3, hè, en ze willen d’r niet terugzetten naar groep 2. Zelfs niet nu de juf overspannen thuis zit.’ – ‘Waren de ouders van dat meisje op de ouderavond?’ – ‘Nou en of, en die kregen me een partij bagger over zich uitgestort die avond! Ja, en toen vertelden ze dat ze pdd-nos heeft of zoiets, maar dat is nog geen excuus om zo’n kind in de klas te houden, toch?’

Oei, dat komt opeens heel dichtbij. Vorig jaar nog zat ik op deze school te ‘overleggen’ met een onwillige intern begeleider die mijn oudste dochter-met-Asperger wilde wegsturen en toen is het door eendrachtig samenwerken met de directeur (oké: ook een vuist op tafel van de ouderbegeleider) gelukt om mijn kind uiteindelijk op school te houden.

‘Ik weet het niet’, zeg ik quasi-aarzelend, ‘Wel goed, denk ik, dat die ouders verteld hebben dat hun dochter een andere gebruiksaanwijzing heeft dan gemiddeld. En vaak is het dan een tijdje zoeken hoe daar mee om te gaan. Oók voor school! En de ene leerkracht is er handiger in dan de andere. Mijn ervaring is dat ze hier wel openstaan voor samenwerking met… bijvoorbeeld thuisbegeleiding als die er is. Weet je of de ouders hulp krijgen?’ – ‘Nee dat weet ik allemaal niet, maar ik vind het niet kloppen als één kind zoveel aandacht trekt en dat iedereen daar dan mee bezig moet zijn. Dan moet dat kind maar naar speciaal onderwijs. Daar kunnen wij toch verder niks aan doen! Maar de directeur zegt dat hij het eerst wil proberen en dat alle kinderen een kans moeten krijgen. Klinkt mooi, ja, maar niet als het ten koste van de andere kinderen gaat, toch? Nee, voor ons is het duidelijk: dat kind moet gewoon weg en dan keert de rust terug. Desnoods schakelen we de onderwijsinspectie in.’

Ik schrik en ik slik, zouden de ouders in de klas van mijn oudste er destijds net zo over hebben gedacht? Geen millimeter beweging zit er in, en nul compassie met die ouders en hun kind dat het blijkbaar ontzettend taai heeft op school. Nee, onversneden eigenbelang voert de boventoon. De moeders maken aanstalten om huiswaarts te gaan.

‘Toch is dit de weg’, val ik uit, en ik hoor mijn stem trillen. ‘Dit is beleid vanuit den Haag. Dit is waar we met zijn allen voor gekozen hebben. Dat is begonnen met het beleid van ‘weer samen naar school’. En straks, met ‘passend onderwijs’, gaat het nog een stap verder. Dan is er bijna geen speciaal onderwijs meer. Als je dat niet wilt, had je dus anders moeten stemmen.’ Verbijsterd kijken de vrouwen me aan. De heftigheid waarmee ik ze toespreek, valt ze rauw op het dak. Dat was ook de bedoeling. Maar ik draai me om voordat ik nog meer onverstandige dingen zeg.

Dit was natuurlijk niet zo handig, maar o, wat ben ik boos! Boos omdat ik zelf een ouder ben van een kind dat niet volgens de boekjes groot groeit en ik dus honderdduizend keer mezelf en mijn kind moet verdedigen tegen gemakkelijke oordelen van stuurlui aan wal. Boos omdat iedereen erbij is als hij of zij stemt voor een volksvertegenwoordiging die namens ons beleid maakt. Maar als het niet in het eigen straatje past, denkt niemand meer aan het mandaat dat hij of zij destijds gegeven heeft. Boos omdat zulk schoolpleingekonkel de onrust voedt en zelden constructief is. Boos omdat ze met zijn allen tegen één zijn. Boos omdat één van die twee moeders zelf een kind heeft waar school zijn nek voor heeft uitgestoken, en omdat zij datzelfde niet aan een ander gezin gunt. Het ís ook naar als je kind in een klas zit waar het niet loopt, en natúúrlijk gun je je kind een fijne schooldag, maar de truc is nu juist om het te leren omgaan met de hobbels op je weg.

Ik trap mezelf op topsnelheid terug naar huis. Daar is het veilig. Daar is de grote boze buitenwereld even ver weg. Maar niet voor lang. Het blijft knagen…

Waar zijn die ouders zo bang voor? De directeur heeft het lef wel om verder te kijken dan zijn neus lang is. ‘Wat de boer niet kent, dat vreet hij niet’ – is dat het? Hoe oud is dat spreekwoord? Zit het in het DNA van onze cultuur? Toch had je vroeger altijd een paar kinderen die achterin de klas mee schoven van de eerste naar de zesde en waarvan iedereen wist dat ze krullenjongen of stenensjouwer zouden worden in plaats van timmerman of metselaar, (en de meisjes ‘geen beroep, moeder’). Dus dat is het niet. Waarschijnlijk zijn het tijdgebonden golfbewegingen. Onder het mom van ‘ruimte geven aan minderbedeelden’ gingen we naar de bossen en kwamen we daar weer van terug. Nu speelt hetzelfde met dat passend onderwijs waarbij het onmogelijk blijkt om het in te passen zonder iets te veranderen aan het bestaande. Vind je het gek? Is het dan angst voor het ongewisse, niet weten waar je aan toe bent?

In mijn hoofd galmt één zinnetje na uit de tirade van de moeders: ‘Ik vind het niet kloppen als één kind zoveel aandacht trekt.’ Misschien is dat de sleutel en zijn ze bang dat hun kind niet (genoeg) gezien wordt. Voelen ze zichzelf ook niet gezien? Zit gebrek aan solidariteit wellicht dicht bij angst om tekort te komen? – Even goed over nadenken voordat ik weer uit mijn slof schiet op het schoolplein.

Deze tekst verscheen eerder in Hoezo probleemouders?

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *